vooropgesteld ...
Dit zijn geen rotsvaste meningen, maar mijn eigen persoonlijke ervaringen.
Zoals alles ben ik voor verandering vatbaar: op basis van nieuwe observaties en invloed van
buitenaf ben ik bereid mijn mening te herzien.
aangeboren snelheid?
Basis sprintsnelheid variëert veel tussen verschillende atleten. Sommige atleten, zoals Mark Lewis-Francis
lopen als tiener de 100m in 10 rond. Andere leeftijdsgenoten doen er 13 seconden over dezelfde afstand.
Heel veel atleten en trainers zijn de mening toebedeeld dat snelheid aangeboren is, en niet aangeleerd.
De bekende Duitse trainers en sportdocenten Jonath, Haag and Krempel, in hun boek
Leichtatletiek I,
stellen dat atletes hun maximale basissnelheid bereiken tussen hun 17e en hun 22ste, en atleten tussen de 19e en 23ste.
Ik ben er niet helemaal mee eens; ik ken een heleboel tegenvoorbeelden, en mijn eigen ervaring is ook heel anders, maar
ik ben dan ook geen Ben Johnson.
Hoe dan ook, genetische begrenzingen of geen genetische begrenzingen, mijn doel is het maximale
eruit te halen dat er in zit.
individuele verschillen
Er zijn individuele verschillen zowel tussen atleten onderling, als tussen de verschillende fases in
de ontwikkeling van hetzelfde atleet. De een is van nature sterk of snel, de ander niet. De een is een zgn.
"hardgainer", de ander kweekt spieren
schijnbaar zonder moeite. Er is dus geen trainingsschema die voor eenieder en allen geschikt is.
de basis leggen
Een beginnende atleet moet eerst een basis leggen van algemene conditie en kracht. Naar mijn mening
moeten gezonde atleten die hun sprintsnelheid willen verbetern, zo vroeg mogelijk beginnen met
gerichte krachttrainingen. In de beginjaren dient een volledig geperiodiseerde jaarschema gevolgd te worden,
beginnend met een algemene voorbereidingsperiode (AVP), speciale voorbereidingsperiode (SVP), met
traditionele snelheidswerk tijdens het baanseizoen. Voor de beginner zijn techniek en technische oefenvormen heel belangrijk, zowel
op de baan als in de krachthok.
snelheid opbouwen
Er is geen overduidelijke overgang tussen de "beginstadium" van een atlete, en de "gevorderde"
fase. Er komt op een gegeven moment een tijd dat de klassieke trainingscyclus (AVP 's winters, SVP in de lente,
sprintwerk tijdens het baanseizoen) zijn vruchten niet meer afwerpt zoals het voorheen deed.
De tijden van de atleet op de kortere afstanden (de 60m en 100m) stagneren, al is het vaak zo dat op de langere sprintafstanden
(200m, 400m) door conditieverbetering nog het een en ander te behalen valt.
De atleet zelf traint nog altijd regelmatig en hard, maar krijgt het gevoel steeds pas op de plaats
te maken: hij werkt zich uit de naad louter om datgene wat hij al bereikt heeft te kunnen behouden.
Dit is de tijd om over te stappen naar iets nieuws.